“Er waait een gure wind door het drugsdebat”, aldus het recent verschenen Manifest voor een realistisch drugsbeleid. Diverse wetenschappers, advocaten, BN’ers en (oud-)politici ondertekenden het stuk. De daaropvolgende discussie lijkt nu vooral te stranden in een tweestrijd: is regulering van de drugsmarkten wel of niet een oplossing? Jammer, want er is meer aan de hand.
Al honderd jaar proberen beleidsmakers drugsgebruik en -handel in Nederland terug te dringen. In 1919 werd de Opiumwet ingevoerd, gericht op het verbieden van drugs. In 1976 werd deze wet aangepast; vanaf dat moment maakte Nederland onderscheid tussen harddrugs (verboden) en softdrugs (gedoogd). Het doel was schadebeperking door marktscheiding; mensen die graag een relatief onschuldig jointje rookten, hoefden niet meer langs dealers die ook heroïne en cocaïne verkochten, maar konden naar de coffeeshop. Met dit pragmatisch en grensverleggend drugsbeleid, later omgedoopt tot harm reduction, was Nederland zijn tijd ver vooruit.
Sindsdien is het drugsbeleid vooral aangevuld vanuit het perspectief van gezondheid. Kort samengevat: drugsgebruik voorkomen is beter dan behandelen; behandelen is beter dan harm reduction; harm reduction is beter dan niets doen. Nog altijd pragmatisch. Toch deel ik de mening van de experts van het manifest dat we ‘de andere kant’ opgaan. Dat heeft vooral te maken met de recent toegevoegde focus op ‘normalisering’.
Eind 2019 stuurde staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, ChristenUnie) een brief naar de Tweede Kamer waarin hij stelt dat door normalisering drugsgebruik onder jongeren eerder regel dan uitzondering is. „Net zo gemakkelijk te bestellen en thuisbezorgd als een pizza.” Normalisering leidt volgens hem tot meer gebruik. Al weet Blokhuis zelf ook dat het verband niet waterdicht is, zo blijkt uit zijn brief: „Ik vind het belangrijk om de gedachte tegen te gaan dat drugsgebruik normaal is (…) – ongeacht of die opvatting onder sommige groepen gebruikers ook leidt tot meer gebruik.” De staat bepaalt dus wat normaal is en stigmatiseert drugsgebruikers.
Dergelijk beleid is ideologisch, moraliserend én hypocriet. Want ook Blokhuis erkent dat een van de belangrijkste verworvenheden van het huidige beleid is dat drugsgebruik bespreekbaar is en dat (potentiële) drugsgebruikers betrouwbare en realistische informatie nodig hebben. We moeten immers voorkomen dat mensen die door drugsgebruik in de problemen raken, geen hulp durven te zoeken uit bijvoorbeeld schuldgevoel of schaamte. Blokhuis erkent ook dat dit mensvriendelijke drugsbeleid heeft geleid tot meer openheid over drugs(gebruik) en „relatief weinig drugsdoden”. Waarom zou je dit op het spel zetten om recreatief gebruik in het nachtleven tegen te gaan? Een setting waar sowieso al relatief weinig problemen met drugs voorkomen?
Lange tijd was het Nederlandse drugsbeleid een inspiratie voor andere landen. Denk aan de mogelijkheid om drugs te laten testen en methadon- en heroïneverstrekking voor mensen met een verslaving. Maar terwijl wij onze hoogopgeleide jongeren vertellen wat normaal is, en ze zelfs shamen met termen als ‘yogasnuivers’, worden wel links en rechts ingehaald door landen die voorbij de taboes durven te kijken.
Het is dus tijd voor een herziening van het Nederlandse drugbeleid. En dan gaat het om meer dan wel/niet reguleren, dan gaat het om de strijd tussen pragmatisme en ideologie. Gaan we de realiteit aan en onderzoeken wat werkt of doen we een appèl op onze moraal? Ach, we weten al lang wat goed werkt. Repressie en stigmatisering van drugsgebruikers horen daar zeker niet bij.
Deze blog verscheen eerder op nrc.nl.
Thomas Martinelli is medior onderzoeker en promovendus bij het IVO. Hij is antropoloog en criminoloog, gespecialiseerd in kwalitatief veldonderzoek. Stigma en herstel bij (drugs)verslaving vormen de focus bij zijn promotieonderzoek Recovery Pathways.