Als sociaalwetenschappelijk onderzoeker neem je altijd jezelf mee. En dat heeft effect; je aanwezigheid beïnvloedt de mensen en de dynamiek in je ‘onderzoeksveld’. Dat geldt voor alles wat je zegt en doet, maar ook voor wie je bent en hoe je eruitziet – denk aan je gender en je leeftijd. Onlangs realiseerde ik me opnieuw hoe waar dit is. Dat was een aantal maanden geleden, tijdens mijn bezoeken aan ‘de Baan’, een Utrechtse tippelzone die inmiddels gesloten is. Samen met een collega deed ik er voor de gemeente Utrecht onderzoek naar wat de sluiting voor de daar actieve sekswerkers betekent. Voor en na de sluiting interviewden we hen over hoe het met hen gaat, hoe ze hun toekomst voor zich zien en welke eventuele (extra) hulp ze zouden kunnen gebruiken.
De eerste interviews vonden grotendeels plaats op de tippelzone zelf, die ik samen met een collega een aantal avonden bezocht. Behalve de leuke gesprekken, persoonlijke verhalen en aardig aangeboden eten en drinken, herinner ik me van deze avonden ook een zekere spanning. In mezelf, omdat de omgeving nieuw voor me was en indruk op me maakte, maar in mijn beleving ook in de interactie met sommige sekswerkers. Zou deze spanning iets te maken kunnen hebben met de eigenschap die ik met de sekswerkers deel: mijn vrouw-zijn? Ik ben een vrouw met sociaal geaccepteerd werk (namelijk: onderzoek), en nu zat ik tegenover vrouwen met werk dat dat zeker niet is. Ik kan me voorstellen dat dat een afstand schept, een verwachting van oordeel. Eén van de sekswerkers vertelde mijn mannelijke collega-interviewer dat het voor haar altijd makkelijker en prettiger is om het met mannen over haar werk te hebben. Verder viel ons op hoe populair een mannelijke hulpverlener van de ‘huiskamer’ bij de tippelzone onder een deel van de sekswerkers leek. Nog steeds vragen meerdere vrouwen uitdrukkelijk naar hem, als ze een bezoek brengen aan de inloop die de huiskamer nu vervangt.
Of het man-zijn van mijn collega en deze hulpverlener daarin een rol speelt, en zo ja welke, weten we natuurlijk niet. Hetzelfde geldt voor het aandeel van mijn vrouw-zijn in de spanning die ik voelde. Dat werd me extra duidelijk toen een voormalige collega, die betrokken was bij het vorige IVO-onderzoek op de Baan, aangaf juist te denken dat de gemene deler van het vrouw-zijn een positief effect had op haar interacties met de sekswerkers. Het is dus persoons- en contextafhankelijk, gevoelig voor interpretatie, en er speelt natuurlijk veel meer mee dan je gender.
Waar we wel zeker van kunnen zijn, is dat wie je bent – om nog maar te zwijgen van wat we doen en zeggen – invloed heeft op de deelnemers van je onderzoek en daarmee je onderzoeksresultaten. Wat ik als cultureel antropoloog eigenlijk al wel wist – dat de realiteit niet objectief gekend kan worden, maar altijd een sociale constructie is – ervaarde ik nu in de praktijk. Ik heb me voorgenomen vaker na te denken over hoe (niet: of) ik mijn onderzoek beïnvloed. En dat ook te bespreken met deelnemers zelf. Want als onderzoek dan toch altijd subjectiviteit bevat, laten we die dan ook erkennen en onderzoeken.
In het Utrechtse coalitieakkoord is afgesproken dat de tippelzone aan de Europalaan per 1 juli 2021 wordt gesloten. Leidend in het coalitieakkoord is de vraag wat er nodig is om de huidige sekswerkers een zo goed mogelijk perspectief te bieden na de sluiting van de tippelzone. Onderzoeksinstituut IVO onderzoekt de situatie en behoeften van sekswerkers op de tippelzone voor en na de sluiting van de tippelzone. Centraal in de onderzoeksaanpak staan kwalitatieve interviews met sekswerkers.
Simone ’t Hooft is onderzoeker bij onderzoeksinstituut IVO en onderzoeker/projectleider bij Platform31.