Wat vind jij nou écht belangrijk aan een woning? Gaat het jou om het type woning? Hoe de woning eruitziet? Of is de locatie vooral belangrijk? Waarschijnlijk denk je dan niet aan de woorden ‘zelfstandig’ of ’stabiel’. Want voor jou is het vast vanzelfsprekend dat je ergens zelfstandig kunt wonen zo lang als je wil. Dat is niet voor iedereen zo.
Weinig volwassenen kiezen bewust voor een tijdelijke woonplek of groepswonen. En dit geldt ook voor sociaal-kwetsbare groepen. Toen we in een onderzoek aan 500 dakloze mensen vroegen hoe zij wilden wonen, antwoordde 98 procent dat zij zelfstandig willen wonen. Huisje-boompje-beestje is het ideaal. Daarin lijken ze dus exact op menig Nederlander – hoewel ze op andere kenmerken juist verschillen. Maar het beleid rond deze groep was lange tijd helemaal niet op zelfstandig wonen gericht. Het idee was: mensen die dakloos zijn of veel psychische problemen hebben, moeten eerst ‘leren wonen’. Laat ze maar bewijzen dat ze het kunnen. Waarschijnlijk lukt dat bij een aanzienlijk deel van hen toch nooit.
Die oude Woonladdergedachte, waarbij iemand pas na succesvol verschillende woonvormen te hebben doorlopen richting zelfstandig wonen kan, gaat niet meer op. Tegenwoordig waait er een hele andere wind. Alle adviezen van commissies, instituten en ministeries stellen immers al een aantal jaar: zelfstandig wonen in de wijk moet het uitgangspunt zijn. Ofwel: gewoon wonen, eventueel met begeleiding aan huis. Dat is inclusief, mensen willen het zelf en het helpt bij het herstel. Ook de telkens gerepliceerde hoge succespercentages van een methodiek als Housing First (eerst een huis, dan de rest) spreken boekdelen.
Toch is die omslag naar ‘gewoon wonen’ nog lang niet volbracht. Niet alleen in praktische zin (onvoldoende woningen steekt daar een stokje voor), maar óók in de hoofden van menig professional of bestuurder die hierover gaat. Want: kunnen die mensen met ernstige psychische problemen, die dakloze mensen en die mensen met een verslaving wel écht direct zelfstandig wonen? Gaat dat wel goed? Gaan ze geen overlast in de buurt veroorzaken? Zijn ze wel goede buren? En durven wij ze dat vertrouwen te geven, ook al gaat het niet altijd vlekkeloos?
Alle adviezen ten spijt, proef ik in beleidsstukken van gemeenten nog altijd wantrouwen. ‘We zetten in op snelle doorstroom’, staat er dan. Met daarachter: ‘…voor wie dat haalbaar is.’ Of: ‘We zetten als gemeente in op meer tussenvoorzieningen, waarna de dakloze mensen met de juiste hulp en ondersteuning kunnen doorstromen naar reguliere huisvesting.’ Nog altijd stapje voor stapje dus. Gelukkig wordt in menig gemeente geëxperimenteerd met Housing First, al is dat helaas nog vaak op kleine schaal. Keer op keer ‘doorstromen’ blijft zo de standaard, terwijl elke verhuizing veel van iemand vraagt en daarom voor veel mensen een stressvolle gebeurtenis is. Juist mensen met problemen zijn enorm gebaat bij stabiliteit en rust. Tegelijkertijd snap ik ook wel dat pragmatisme nu nodig is. En dat het schipperen is met het huidige woningaanbod. Maar als we zelfstandig en stabiel wonen niet écht als uitgangspunt omarmen, duurt deze omslag langer dan nodig is.
Dr. Barbara van Straaten werkt als senior onderzoeker bij het IVO. Ze heeft een master in de psychologie en in de gezondheidswetenschappen en promoveerde in 2016 op een grootschalig onderzoek naar de leefsituatie van dakloze mensen in de vier grote steden. De rode draad in Barbara’s werk is onderzoek rondom mensen die zich in een kwetsbare situatie bevinden: hoe help je deze mensen vooruit?