In Nederland en andere landen zijn voor zorgprofessionals die in contact staan met rokende (COPD-)patiënten verschillende richtlijnen ontwikkeld. Deze richtlijnen doen aanbevelingen over hoe de zorgprofessional effectief kan bijdragen aan een succesvolle poging om te stoppen met roken. Hoofddoel van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in wat zinnige zorg is bij patiënten met COPD en tabaksverslaving.
Methode
Voor het onderzoek selecteerden wij de zeven meest vooraanstaande en gezaghebbende internationale algemene en specifiek voor COPD-patiënten ontwikkelde richtlijnen en beoordeelden deze m.b.v. het AGREE-instrument. In de zeven internationale en de vijf nationale meest gezaghebbende algemene en specifiek voor COPD-patiënten ontwikkelde richtlijnen onderzochten we vervolgens de overeenkomsten en verschillen in de aanbevelingen en de wetenschappelijke onderbouwing van de aanbevelingen. Bij de beoordeling van de onderbouwing hebben we ons gebaseerd op wat in de richtlijn zelf werd gerapporteerd over de wetenschappelijke onderbouwing; wij hebben deze niet zelf beoordeeld.
Aanbevelingen
Ten eerste moeten zorgverleners alle patiënten vragen of ze roken. Zorgverleners dienen dit te registreren. Blijkt de patiënt te roken, dan moeten zorgverleners deze adviseren en motiveren om te stoppen met roken. Vervolgens dienen ze ondersteuning aan te bieden bij het stoppen met roken, bij voorkeur door een combinatie van gedragsmatige en medicamenteuze ondersteuning (nicotinevervangers of medicatie). De richtlijnen voor de behandeling van tabaksverslaving bij COPD-patiënten:
1. leggen extra nadruk op het belang van stoppen bij deze groep voor een beter verloop van de ziekte,
2. onderstrepen het belang van de combinatie van gedragsmatige met medicamenteuze ondersteuning en
3. geven de noodzaak aan van een langere en intensievere gedragsmatige en medicamenteuze ondersteuning.
Onderbouwing
Volgens de richtlijnen is er sterke onderbouwing voor de effectiviteit van het identificeren, adviseren en motiveren om te stoppen met roken van patiënten met een tabaksverslaving. Ook is er volgens de richtlijnen sterke onderbouwing voor de effectiviteit van gedragsmatige en medicamenteuze ondersteuning. Vooral de combinatie hiervan vergroot de kans op succes van een stoppoging. Er is volgens de richtlijnen onvoldoende bewijs voor een uitspraak over de benodigde duur van de gedragsmatige ondersteuning en over de effectiviteit van e-sigaretten bij stoppen met roken. Er is volgens de richtlijnen sterk bewijs dat ondersteuning bij stoppen met roken de beste behandeloptie is bij COPD en dat ondersteuning bij stoppen met roken voor COPD-patiënten langer en intensiever moet zijn dan voor andere patiënten.
Verschillen en overeenkomsten
De voorgeschreven procedures voor de behandeling van tabaksverslaving komen grotendeels overeen tussen de verschillende richtlijnen. Er zijn wel enige verschillen in de gedetailleerdheid en grondigheid van de bewijsvoering of de beschrijving van de gevolgde procedures om de onafhankelijkheid van de betrokken opstellers te waarborgen. Tussen de richtlijnen zitten ook enkele kleine inhoudelijke verschillen, bijvoorbeeld over de aanbevolen duur van de behandeling.