Baarmoederhalskanker is de vierde meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen wereldwijd. Kanker van de baarmoederhals wordt voorafgegaan door een premaligne stadium van cervicale intra-epitheliale neoplasie (CIN). Voor de screening op baarmoederhalsafwijkingen wordt cytologische screening wereldwijd in toenemende mate vervangen door de detectie van aanwezigheid van het hoog-risico humaan papillomavirus (hrHPV). Een klein deel van de HrHPV-infecties leidt tot baarmoederhalskanker. Roken wordt beschreven als één van de risicofactoren voor het persisteren van een hrHPV-infectie. De exacte rol van roken op de vele stappen binnen de cervicale carcinogenese is echter niet bekend.

Doel

Het doel van dit onderzoek is middels een systematische literatuurreview de relatie tussen roken en het persisteren van een hrHPV-infectie, het ontwikkelen en verergeren van CIN en de ontwikkeling van cervixcarcinoom in kaart te brengen. Daarnaast onderzoeken we dosis-effect relaties tussen de hoeveelheid gerookte sigaretten en bovengenoemde afwijkingen en de effectiviteit van stoppen met roken met betrekking tot het normaliseren van het risico bij bovengenoemde afwijkingen.

Methode

We includeerden empirische studies, gepubliceerd van 2009 tot en met 2018 met participanten in de leeftijd van 18 tot en met 65 jaar, naar de relatie tussen het roken van tabak en het persisteren van hrHPV, de ontwikkeling of verergering van CIN en/of de ontwikkeling van cervixcarcinoom. Literatuur werd gezocht in Embase, Medline (Ovid), Cochrane Central, Web of Science en Google Scholar. De zoekstrategie leverde 4.011 studies op, waarvan uiteindelijk 62 geïncludeerd werden. Er is gebruik gemaakt van een gestandaardiseerd data-extractieformulier. De risk of bias werd op vier punten beoordeeld (niet-representatieve populatie, ontoereikende follow-up, onduidelijke of niet goed gemeten uitkomstmaat en inadequate correctie voor confounders). Een GRADE-score werd toegekend aan elke onderzoeksvraag.

Resultaten

Er worden wisselende resultaten gepubliceerd over de rol van roken bij het persisteren van een hrHPV-infectie, waarbij de relatie tussen roken en persisteren van een HPV-infectie niet eenduidig bevestigd wordt. Roken toont een wisselend verhoogd risico op CIN2/3. In vergelijking wordt bij een groter aantal studies met relatief meer patiënten wel een correlatie gevonden, echter een zestal studies toont deze correlatie niet. Het risico op CIN3 alleen is overtuigend verhoogd voor vrouwen die roken. Het risico op CIN3+ (inclusief cervixcarcinoom) is significant verhoogd in nagenoeg alle studies. Voor CIN2+ wordt dit verhoogde risico beschreven in zeven van de negen studies. De twee studies die het verhoogde risico niet aantonen zijn initieel gericht op een andere vraagstelling. Bijna alle studies naar het ontwikkelen of verergeren van CIN2/3 tonen een dosis-effectrelatie met roken wanneer wordt gekeken naar de duur van het roken en/of het aantal sigaretten per dag. De meerderheid van de studies laat een afname van het risico op CIN zien na stoppen met roken. In de literatuur is onvoldoende bewijs voor een tijdsindicatie tot normalisatie van dit verhoogde risico. De GRADE-bewijskracht is ‘zeer laag’ voor de onderzoeksvragen over het persisteren van een hrHPV-infectie en het ontwikkelen of verergeren van CIN. De reden is dat er alleen observationele studies beschikbaar zijn met vaak een serieuze risk of bias en soms imprecisie of indirectheid van resultaten.

Conclusie

Concluderend kan -met voorzichtigheid- gesteld worden dat roken een verhoogd risico geeft op baarmoederhalsafwijkingen. Echter, gezien het vertrouwen in de resultaten voor deze correlatie zeer laag is, is beter onderzoek naar het risico van roken op baarmoederhalsafwijkingen nodig.