Laatst presenteerde ik op een Nederlands congres een mooi succesverhaal: een gezondheidsbevorderend programma waarbij het goed gelukt is om mensen met een lage sociaaleconomische positie te stimuleren mee te doen. Deze groep leeft vaak ongezonder en heeft meer moeite om hun gedrag te veranderen. Het bereiken van de doelgroep is een eerste stap en daarom richtte ons onderzoek zich hierop. Uit de zaal hoorde ik instemmende geluiden; onze laagdrempelige en persoonlijke aanpak lijkt dé manier om groepen met een lage sociaaleconomische positie te bereiken. Er kwamen ook twee vragen: “Hoeveel mensen veranderden daadwerkelijk hun gedrag?” En: “Wat zijn de kosten van deze aanpak?”

Doelmatigheid – de balans tussen effecten en kosten – wordt steeds belangrijker binnen zorg en preventie. Daardoor worden gezondheidsbevorderende programma’s afgerekend op succespercentages en kosteneffectiviteit door bijvoorbeeld gemeenten en zorgverzekeraars. Natuurlijk is het een goed streven om te doen wat echt werkt, maar de grote nadruk op doelmatigheid kan ook remmend of verlammend werken. Als je afgerekend wordt op succespercentages, wordt het bijvoorbeeld minder interessant als aanbieder om je te richten op groepen voor wie het moeilijker is om hun gedrag te veranderen. Terwijl dit juist de groepen zijn die het hardst hulp nodig hebben. Sommige gemeenten vergoeden alleen interventies die in de databank met bewezen effectieve leefstijlinterventies staan. Maar voor mensen met een lage sociaaleconomische positie zijn maar weinig interventies bewezen effectief. Het zou de omgekeerde wereld zijn om daaruit te concluderen dat we dan maar niks meer voor deze groep moeten doen.

Mensen met een lage sociaaleconomische positie zijn soms lastiger te bereiken. Dat is een van de redenen waarom weinig interventies voor deze doelgroep bewezen (kosten)effectief zijn. Hierdoor strandt onderzoek gericht op deze doelgroep vaak met een te lage statistische power om effecten aan te tonen. We kunnen wel proberen dit onderzoeksprobleem op te lossen, door bijvoorbeeld hoge geldbeloningen te geven voor deelname aan het onderzoek. Maar is het niet beter om het eigenlijke probleem aan te pakken? Want blijkbaar is het huidige aanbod en de manier waarop we interventies aanbieden niet voldoende om mensen met een lage sociaaleconomische positie te bewegen om mee te doen. Misschien moeten we mensen op een meer laagdrempelige en persoonlijke manier aanspreken om mee te doen, bepaalde belemmerende factoren wegnemen en de gezondheidsbevorderende programma’s zelf leuker en makkelijker maken.

Door toenemende sociaaleconomische gezondheidsverschillen moeten we vroeg of laat deze doelgroep écht centraal stellen. Om dat goed te doen, moeten we de teugels van doelmatigheid wat laten vieren. Laten we ons de komende jaren eerst eens richten op het bereiken van de doelgroep en accepteren dat het veranderen van gedrag niet altijd (in één keer) lukt. Mensen met een lage sociaaleconomische positie hebben vaak een leven vol zorgen. We kunnen niet verwachten dat één interventie zorgt dat een groot percentage definitief hun gedrag verandert. Maar misschien kunnen ze wel iets ervan opsteken, hun sociale netwerk uitbreiden of aan het denken worden gezet. Meedoen is in dat geval misschien wel belangrijker dan winnen.

Dr. Gera Nagelhout is Chief Science Officer van onderzoeksinstituut IVO en daarnaast werkzaam bij de Universiteit Maastricht. Haar onderzoek richt zich op gezondheid en welzijn van mensen met een lage sociaaleconomische positie.